“Mijn vader was timmerman en speelde trekharmonica. Hij leerde het me toen ik twaalf was. Dat was nog in het oude Canudos, voordat het onder water verdween.
Toen ze de stuwdam kwamen bouwen was ik 12 en kreeg ik m’n eerste baan. We bouwden huisjes voor de bouwvakkers. Maar de dam schoot maar niet op, en op m’n 18de had ik het wel gezien. Ik verkocht m’n trekharmonica en trok de wereld in. 15 jaar lang heb ik geen muziek gemaakt. Ik ben overal geweest, in Bahia, Goiás en Piauí, tot ik hoorde dat m’n vader was overleden. Toen ik het hoorde was hij al een paar jaar dood. Ik kwam meteen terug om m’n moeder te zien. Zij wilde me niet meer laten gaan, dus bleef ik hier.
Maar zelfs na al die jaren waren de bouwers van de dam nog niets opgeschoten! Het ging telkens mis, dan moesten ze weer helemaal opnieuw beginnen…
Ik kocht opnieuw een trekharmonica. Ik speelde voor de jongens en meisjes uit het dorp die wilden leren dansen. Urenlang, tot diep in de nacht, en alle liedjes van vroeger kwamen weer boven.
Mijn opa leefde nog, de oude Migué, hij was 112 jaar oud. In zijn jonge jaren had hij ook trekharmonica gespeeld. Dat was in de tijd van de oorlog van Canudos, toen hadden ze nog hele andere muziek, dat is allemaal verloren gegaan. Hij is ontsnapt net voordat Canudos werd omsingeld. Zijn vader werd beschoten terwijl ze wegrenden door de droge rivier. Één kogel in z’n schouder en één in z’n hand, maar hij was niet dood. Het heeft heel wat jaren geduurd voor ze weer terug durfden te komen. Er waren zoveel kwaaie mensen in die tijd… Ze hingen zelfs lijken op aan de bomen!
M’n opa’s trekharmonica had slechts twee basnoten. Later kwamen er met acht basnoten, daar heb ik op leren spelen. Die noemden ze pé-de-bode (geitenpoot), en nu noemt iedereen mij Landinho Pé-de-Bode – Landinho Geitenpoot. Maar toen kwam Luiz Gonzaga, die had een accordeon met 120 bassen en werd wereldberoemd. Opeens was niemand meer tevreden met acht basnoten. Hier in de buurt ben ik als enige overgebleven. Ik heb erg m’n best gedaan om de jochies van het dorp te leren spelen, zodat het niet afgelopen is als ik dood ben, maar ze willen niet.
Toen de dam eindelijk klaar was werd ik visser. Ik was de eerste hier, en je hoefde je netten maar uit te gooien en ze waren al vol. Maar steeds meer mensen gingen vissen, en ze vingen te veel. Soms kwamen er ‘s nachts mensen met lichten en veel lawaai, die haalden in één keer 500 kilo vis op. Toen was het snel afgelopen. Nu ben je de hele dag bezig voor vier of vijf kilo, en de visjes zijn zo klein dat je er nauwelijks iets mee kunt. Toch moeten de mensen hier er van leven.
Nu ben ik met pensioen. Ik speel muziek op het balkon, en onze papegaai brult mee vanuit de keuken. Mijn vrouw Rita luistert naar ons terwijl ze netten knoopt, die worden iedere maand opgehaald door een handelaar. Eigenlijk is het verboden om netten te maken met zulke fijne mazen, want het is heel slecht voor de visstand. Maar het zijn de enige netten die ze nog willen hebben…
Ik speel alleen maar opgewekte liedjes. Droevige muziek lukt me niet. Een paar jaar geleden kwam er een jongen uit Salvador, en die hoorde me spelen. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik een CD op kon nemen. Hij regelt ook concerten. Ik speel nu ieder jaar op het grote oude plein van Salvador, tijdens de Sintjansfeesten. Dat plein staat dan helemaal volgepakt met mensen.”
Kort na het einde van onze opnamen werd Landinho benoemd tot Meester in de Volkscultuur – een onderscheiding van het Braziliaanse Ministerie van Cultuur – voor zijn bijdrage aan het instandhouden van de traditionele muziek in zijn geboortestreek.